Heer, wees mij zondaar genadig!

Beste vrienden,
Kennen jullie ook dat behaaglijke gevoel, dat u overkomt wanneer ge u aan anderen superieur voelt?  Soms worden medemensen zelfs negatief voorgesteld opdat wij ons beter zouden kunnen voelen. We gaan prat op onze kracht, hebben schijnbaar een enorm schone lei, staan altijd aan de goede kant, terwijl de anderen natuurlijk aan de slechte kant staan. We wanen ons gewoon beter dan de anderen. We werpen ons huisvuil niet zomaar weg, maar sorteren altijd zoals het hoort, we kopen in de mate van het mogelijke alleen nog Bio-artikelen en zorgen voor een rechtvaardige verloning voor de mensen. We verspillen niets en zorgen er ook voor dat we dat goed onder controle houden. In de kerk voelen we ons goede parochianen, soms zelfs vroom, voor zover anderen dat niet als oerconservatief, reactionair of wereldvreemd zouden kunnen beschouwen. Want dat willen we absoluut niet! Dan toch wel eerder het gevoel, moreel goed te zijn en beter over te komen dan de anderen. Daarvoor willen we ons dan ook altijd terdege inspannen.     
De Farizeeër uit het evangelie van vandaag heeft zich helemaal ondergedompeld in dat gevoel. Hij is helemaal van zijn eigen handelen overtuigd en hij doet dan ook, tenminste naar buiten toe, alles perfect voor God. Ik geloof dan ook echt helemaal elk woord dat hij zegt. Dat hij twee keer in de week vast, dat hij een tiende van zijn inkomen afstaat, dat hij een goede echtgenoot is en niemand bedriegt en dat hij zich niet ten koste van anderen verrijkt. En het moet gezegd, hij praalt daarmee niet in het openbaar, maar zijn woorden zijn alleen voor God bestemd en voor niemand anders.   Nu vraag ik u, hoe kan wat hij doet dan slecht zijn?  Wanneer er iets in je leven goed gelukt is, dan mag je jezelf toch wel een schouderklopje geven, of niet soms? Ik geef grif toe dat ik dat af en toe weleens nodig heb, U niet soms?  Die Farizeeër in het Evangelie reageert eigenlijk zoals ook wij dat meestal doen! En ik moet eerlijk toegeven, ik kan ook nergens lezen of aanvoelen dat Jezus daar iets tegen heeft. We mogen ons door niemand laten wijsmaken dat Christen zijn alleen maar beduidt dat we met hangend hoofd en tranen in de ogen, vol complexen en minderwaardigheidsgevoelens moeten rondlopen en altijd de indruk moeten wekken: “wat ben ik toch slecht.” Neen, ik mag gerust altijd zeggen wat OK is geweest en ik mag ook heel fier zijn op datgene wat me goed is gelukt.  Dat de Tollenaar daar tegenover vol wroeging achteraan in de Tempel staat, dat heeft ook zijn redenen. Hij is tot het besef gekomen dat er in zijn leven heel wat is misgelopen en dat hij eigenlijk niet meer met een gerust geweten in de spiegel kan kijken. Dat beseft hij en daarom wil hij dat ook bekennen – vooral voor God. Hij weet en voelt ook aan dat hij zijn leven alleen maar terug op het goede spoor kan krijgen wanneer hij alles wat misgelopen is berouwvol aan God voorlegt.   Ik vind het geweldig dat die Tollenaar zo eerlijk is tegenover zichzelf, dat hij niets onder het tapijt keert en zijn fouten eerlijk toegeeft. Maar dat wil nog lang niet zeggen dat hij beter is dan die Farizeeër. Wanneer die een fout zou begaan, zou hij waarschijnlijk ook boete doen. Want we kunnen de Farizeeën veel verwijten, maar toch zeker niet dat ze het niet ernstig meenden. Daarom ben ik er best van overtuigd dat Jezus die Farizeeër wel sympathiek vond. In vele zaken stonden die Farizeeën in feite zeer dicht bij Hem, ook wanneer dat uit de evangeliën niet altijd blijkt. Maar ik vraag me wel af: waarom zoekt Jezus zo dikwijls contact met hen?  Waarom steekt Hij er zoveel tijd in om hen duidelijk te maken waar ze verkeerd zijn? Toch wel omdat ze Hem helemaal niet onverschillig zijn, omdat Hij hen wel mag. Tenslotte is er eigenlijk maar één punt waarover Hij steeds weer met hen in botsing komt; iets wat Hij hen telkens weer opnieuw voorhoudt, iets wat ook in het evangelie van vandaag de doorslag geeft. Het is de zin: “Ik dank U God, dat ik niet ben zoals de andere mensen, niet zoals die Tollenaar daar.”  Dat ene zinnetje maakt ten gronde alles te niet wat die Farizeeër in zijn leven met al zijn goede prestaties heeft opgebouwd.  Je moet je dat eens visueel voorstellen: Beide waren ze in hun dagelijkse leven nog nooit zo dicht bij elkaar geweest. En nu staan ze daar allebei in de Tempel, en ik ben van oordeel dat dat alleen maar mogelijk was geworden omdat er in die Tollenaar iets was doorgebroken, waardoor hij vond dat hij naar de Tempel moest gaan om het gesprek met God aan te gaan. Daar had die Farizeeër even over moeten nadenken, hij had zich af moeten vragen: Hoe komt het dat hij hier is? Maar hij is als met blindheid geslagen en kan niet erkennen dat ook die Tollenaar een kind is van God, dat door God geroepen en bemind wordt. De Farizeeër kan en wil niet geloven dat het God zelf is die die Tollenaar naar de Tempel heeft gebracht. Hij kan en wil niet begrijpen dat God ook het hart van een Tollenaar kan raken, omdat niets aan de macht van zijn liefde kan weerstaan.

De Farizeeër had echter bij al zijn meer dan achtenswaardige religieuze daden het belangrijkste vergeten: De mensen te zien met de ogen van God. En de ogen van God, dat zijn de ogen van de liefde. Het gaat bij Jezus altijd minder om het WAT, maar veeleer om het HOE van onze geloofspraktijk. Wanneer Jezus erover spreekt dat men zichzelf niet mag verhogen, dan denkt Hij daarbij niet aan bevordering of loonsverhoging, maar gewoon aan onze manier van omgaan met onze medemensen. Zichzelf niet verhogen betekent dan, de solidariteit met onze medemensen niet opzeggen, hen niet als lastige concurrenten of onnodige ballast te zien; zichzelf dus, niettegenstaande eigen groot succes, niet beter te achten als de anderen. En dat zowel in ons dagelijkse leven als in onze persoonlijke relatie tot God. Dat de Farizeeërs juist dat niet konden laten, dat ze het zelfs in hun eigen benaming hadden opgenomen – want Farizeeër betekent afgezonderde – dus afgezonderd van al diegenen die niet zo correct lijken te leven als zij zelf; Dat was het wat Jezus aan hen zeer sterk kritiseerde. En hoe is dat nu bij ons?

Ik denk dat het moeilijkste gedeelte van Jezus’ boodschap ook voor ons is, dat God alle mensen liefheeft; zowel de zondaars als de rechtvaardigen, misschien zelfs de zondaars nog meer, omdat die nog meer liefde nodig hebben. Een dergelijke boodschap stuit ons tegen de borst omdat ze tegen ons menselijk gevoel van gerechtigheid ingaat. Voor ons geldt: Wie meer zondigt verdient meer straf, wie meer goeds doet dient meer beloond te worden. Dat ze allebei, zowel de rechtvaardige als de zondaar, helemaal geen recht op iets hebben, dat wil er bij ons niet in; net zo weinig als het feit dat God hen beiden, zowel de rechtvaardige als de zondaar, zonder dat ze dat verdiend hebben, alles schenkt wat ze nodig hebben.    
Herinneren we ons de ergernis van de werkers van het eerste uur, omdat ze hetzelfde loon kregen als hun collega’s die slechts één uur hadden gewerkt: genoeg om te leven voor één dag. Ze waren gewoon vergeten dat ook zij daar nog steeds op de markt zouden hebben gestaan als de Heer hen niet had gehaald om in zijn wijngaard te werken.

Of herinneren we ons de ergernis van de oudere broer toen de Vader een reuzen feest liet aanrichten bij de terugkeer van de verloren zoon. Hij was vergeten dat de vader hem elke dag weer alles geeft wat hij nodig had.

En hoezeer zullen wij ons misschien ergeren wanneer we ooit moeten vaststellen dat die man of vrouw “met dat slecht karakter”, die we al lang ergens anders, maar zeker niet in de Hemel hadden vermoed, wanneer die nu ook van de onverdeelde liefde van God mag genieten en dat wij gewoon hebben vergeten dat ook wij die zaligheid bij God niet hebben verdiend. Wie weet – misschien weigert de een of de ander wel om met die zondares of met die zondaar samen te zijn, en merkt daarbij misschien helemaal niet dat zij of hij daardoor helemaal niet in de Hemel blijkt te zijn, maar in dat oord dat wij kennen als de Hel?  Amen.