Alleen deze vreemdeling? (Lc. 7, 18)

 

Israël en de verhouding tot zijn buren, een heel oud probleem.  In Bijbelse tijden boterde het al niet te best tussen hen.  Nu eens vijandschap, dan weer bondgenootschap.  Deze spanning steekt even de kop op in het verhaal van Naäman (Kon. 5).  Een Syrische legerofficier, blijkbaar goed bij kas, als je ziet wat hij wil betalen voor zijn genezing.  Hij had een huidziekte.  Hij vindt geen uitkomst.  Een slavin van Joodse afkomst wijst hem de weg naar de profeet Elisa.  Naäman zet zich op weg, komt aan het hof van Israël, waar achterdocht heerst over zijn bedoelingen.  Hij komt dan bij het huis van de profeet, die hem langs zijn knecht om naar de Jordaan stuurt om zich daar zevenmaal te baden.  De Jordaan is nochtans geen mirakelwater.  Naäman voelt weerzin, maar laat zich toch door zijn knecht overhalen.  Naäman geneest.  Hij wil zijn dank uitdrukken.  Elisa weigert geld aan te nemen.  De profeet geeft goed aan dat Naäman zijn genezing aan de God van Israël te danken heeft, aan Hem alleen.  Naäman keert genezen en blij terug.  Hij is de God van Israel dankbaar.  Hij neemt aarde mee uit Israël en hij zal in de diaspora Jahweh, de HEER blijven vereren.  Hij moet dan wel een compromis zoeken, meebidden met zijn landgenoten en toch de God van Israël erkennen en vereren.

 

Uit dit oude verhaal van Naäman leren we dat wij niet alleen op eigen aanvoelen mogen oordelen, maar ons kunnen laten helpen door het oprecht geloof en de goede raad van anderen.  Misschien lachen we met het koppel muildieren en de vracht aarde, die Naäman uit Israël naar Damascus wil meeslepen.  Maar wat brengen wij mee om de herinnering te bewaren aan sterke plaatsen, (Lourdeswater, een bidmatje, een kniebankje, de vele foto’s..). 

 

Een groot compliment aan het Joodse dienstmeisje in het huis van Naäman (2 Kon. 5,2).  Bij rooftochten hadden Syriërs haar meegenomen. Ze kwam nadien terecht als slavin in het huis van Naäman.  Een realiteit tot op onze dagen.  Kinderen, slachtoffers van oorlogsgeweld.  Kindsoldaten.  Jongeren, slachtoffer van armoede en aangelokt door de welvaart elders.  Dienstmeisjes uit het Oosten die als moderne slavinnen zonder statuut in rijke huizen verblijven.  Dit is zo in Libanon, in een aantal Arabische landen.  Het is het lot van dienstboden in India.

 

Het joodse meisje vertelt over haar God en over de profeet in haar land van weleer.  Dienstboden hebben hun meesters beïnvloed door te durven getuigen van hun geloof en hun trouw.  In het Rome van de eerste eeuwen hebben gedeporteerde meisjes uit Palestina invloed bij Romeinse families, die daardoor christen zijn geworden.

 

Jezus kende de geschiedenis van Naäman.  Hij vernoemt hem in zijn programmarede te Nazareth (Lc. 4,27).  Naäman is een van de niet–Israëlieten die werden genezen.  Jezus heeft met dit voorbeeld zijn toehoorders geërgerd.  Deze wilden God voor hen alleen.  Wanneer Jezus kiest voor Naäman, dan kan het niet verwonderen dat hij later de Samaritaan looft.  Een Samaritaan hoort bij tien melaatsen die werden gereinigd.  Hij is de enige die terugkeerde om God te danken (Lc. 17,11-19).  

 

Samaritanen behoren tot een bevolkingsgroep met wie de joden het contact mijden.  Hij, de Samaritaan, de vreemdeling, keert terug om God te danken,  Daardoor krijgt hij volledige redding.  

 

Het verhaal van Naäman en dat over de dankbare Samaritaan, beide genezen van melaatsheid, tonen Gods liefde voor de vreemdeling.  Ze doorbreken een etnocentrische opvatting, volgens dewelke God zich enkel in cultische instellingen te kennen geeft.  Naäman zal voortaan God eren ver weg van Jeruzalem.  De Samaritaan drukt bij Jezus zijn dank uit en zijn eerbetuiging voor God.  Hij gaat niet naar de priesters (Hugues Cousin, L’évangile de Luc, p. 228).  Redding en heil omvatten voor Jezus meer dan gezondheid.  Het heil heeft betrekking op onze verhouding met God.  God danken is goed voor onze gezondheid, zo bidt de Kerk elke dag in de prefatie (1 Tess. 5,18; Kol 4,2).

 

Dankbaarheid houdt verband met een optimistische kijk op de schepping, op wat mij omgeeft en op wat ik doe.  Ik mag blij ontvangen en mag blij meewerken in deze wereld.  Stefan Vanistendael aanziet dankbaarheid als oorsprong van inzet: “Ik ben dankbaar voor de overvloed die me geschonken is.  Vanuit die dankbaarheid wil ik geen beslag leggen op die overvloed, maar integendeel innerlijk vrij worden om met anderen te delen.  Vanuit dankbaarheid tegenover het leven kan een diepe innerlijke vrijheid groeien, die me ook vrijmaakt voor inzet.”

 

Dankbaarheid komt meestal niet vanzelf in een samenleving die aanspoort tot steeds meer consumptie, tot zelfbevestiging en zelfontplooiing, tot regelmatige competitie. We moeten ons voor dankbaarheid inspannen, dankbaarheid aanleren.  We moeten leren mensen en dingen niet als vanzelfsprekend te beschouwen” (De Achterkant van alledag, Lannoo, 1998, p. 116-117).

 

Dankbaarheid maakt je niet klein, maar groot.  Dankbaarheid gaat naar andere mensen, ze gaat naar God.  Een ding kan je niet bedanken, wel degene die het schenkt.  Een dankjewel zeg je tot een Gij. “Ik kan geen dank uitspreken tot een ‘het’, tot een ding, tot een steen,tot water, tot een wolk, een rots, een natuur, een heelal, een natuurwet, tot een chaos of een kosmos, tot een toeval, noch tot ergens iets.  Dank zeggen kan slechts tot een Gij” (R. Stecher, De taal der bergen).

 

Niet het geluk maakt ons dankbaar, maar dankbaarheid maakt ons gelukkig.”  Deze dagspreuk komt uit het dagboek van Luk Pauwels op zijn weg naar Santiago, Hola..Buon Camino, p. 146).

 

Franciscus is gans zijn leven dankbaar gebleven om zijn onverwachte ontmoeting met een melaatse.  De Heer heeft mij, broeder Franciscus, op de volgende manier het begin gegeven van een boetvaardig leven: toen ik in zonden leefde, leek het me te bitter om melaatsen te zien en de Heer zelf heeft mij tussen hen gebracht en ik heb hun barmhartigheid bewezen.  En toen ik bij hen wegging, was wat me bitter leek voor mij veranderd in zoetheid naar ziel en lichaam;en ik was er daarna nog een tijdje vol van en heb de wereld verlaten (Testament 1-3).  Ontmoetingen die beklijven.