22e zondag door het jaar C

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden

"Op een sabbat" doet ge niet wat ge wilt in "het huis van een van de voornaamste Farizeeën", zeker niet als ge Jezus van Nazaret zijt. "Ze hielden Hem voortdurend in het oog".

Na de dienst in de synagoge gingen de gesprekken verder in het huis van de voorname Farizeeën. De Schrift werd verder besproken, de politiek kwam ter sprake, de commentaren van wie de Schrift had uitgelegd werden op de korrel genomen. Een voorname Farizeeër was iemand die zou thuishoren in een pastorale raad, in de politiek en onder de theologen en de bisschoppen samen. Dat is toch al voornaam! Een sabbattafel na de synagoge was marktgesprek, zituur, vergadering, club, ronseling, machtsvertoon en praal ter zelfder tijd. Iedereen kwam er samen, de enen in de hoop op enige hulp, de anderen om hun macht te manifesteren en te behouden en om wat te beloven, de enen om de kruimels van de tafel te laten vallen, de anderen om ze op te rapen.

Het ogenspel stond nooit stil op die wekelijkse kermis. Jezus, die deze keer "het huis binnenging om er de maaltijd te gebruiken", zonder eigenlijk gevraagd te zijn, - iedereen die macht had of nodig had kon aanlopen, deelnemen, even verschijnen of blijven - had onder de dienst misschien zelf de Schrift voor die sabbat uitgelegd. "Zij hielden Hem voortdurend in het oog", maar zijn ogen stonden ook niet stil. "Op een gegeven ogenblik werd Hij een man gewaar, die aan waterzucht leed" en "Hij merkte op hoe de genodigden de voornaamste plaatsen aan tafel uitzochten". Er hing onraad in de lucht, een conflict kon niet uitblijven en indien iemand de kermis zou verstoren, zou het zeker weer de Nazoreeër zijn. En zo gebeurde het.

Het cocktailgebabbel viel stil toen Hij "de wetgeleerden en Farizeeën" met de vraag: "Mag men op sabbat iemand genezen of niet?" schaakmat zette. "Daarop legde Hij zijn hand op hem, genas hem en liet hem heengaan. Vervolgens keerde Hij zich tot hen met de woorden: Wie van u zal niet terstond, als zijn zoon of zijn os in een put valt, hem er uit trekken, ook al is het sabbat? Ze waren niet in staat er iets tegen in te brengen". Die genezing en die tweede vraag van Jezus, méér nog dan zijn eerste, zetten heel Israël schaakmat. Zijn woord en zijn daad schudden de sabbatkermis dooreen. De machtsgesprekjes verstomden, de glimlachjes verstijfden. Niet alleen de gesprekskeet van "een van de voornaamste Farizeeën" stortte in mekaar, maar de hele synagoge van het dorp viel in puin, en met haar alle synagogen van het land en van overal erbuiten in de diaspora. De tempel zelf kreeg een verdere schok die hij niet veel langer zou overleven.

Ietwat afgezonderd van de dorpen en de synagogen en van Jeruzalem met zijn tempel leefde en werkte in Jezus' dagen een sekte die in heel het land grote aanhang had en die de Farizeeën graag hadden omdat ze het volk nog meer dan zijzelf onder de knoet van wetten wilden houden, maar die ze ook vreesden en haatten omdat ze de macht misschien wel ooit zouden overnemen. Jezus, de Messias, gooide met zijn optreden in het huis van de voorname Farizeeër ook hún religieuze vesting, hun wet en hun orde, hun Messiasverwachting, hun theologische bibliotheek en heel hun aanhang in Israël grondig overhoop. In hun rollen staat nu nog letterlijk te lezen: "Als een dier in een put of in een gracht sukkelt, zal men het er op een sabbat niet uit trekken. En een mens die in het water valt zult ge er op sabbat niet uit helpen met een ladder, een koord of een ander tuig".

Jezus haatte de orde van de wetzifters van Israël, die de wanorde van hun harten in stand hield. Hij kende de Farizeeën door en door en de Farizeeën zelf wisten waar het kwaad in hun maatschappij vandaan kwam. Het stond in hun boeken van wijsheid geschreven: "Voor de kwaal van een hoogmoedige is er geen genezing, want het kwaad wortelt in zijn hart". Ook aan voorname tafels is de liefde het voornaamste gebod.