Als u de zoon van God zijt (Mt.4,1-11)

In het dubbel voorportaal waarlangs Mattheus ons binnenleidt in zijn kathedraal heeft het eerste betrekking op de kindsheid van Jezus (Mt. 1;1-2,23) en het tweede op de verhouding van Johannes de Doper tot Jezus (Mt. 3,1-4,16).

In dit tweede voorportaal hangen een schets van Johannes de Doper, een tafereel van het doopsel van Jezus en een scenario over zijn bekoringen in de woestijn. De proloog eindigt in Kafarnaüm met een kort slot dat de aanloop is naar de verkondiging van Jezus.

In deze lange proloog legt Mattheus een duidelijke band met het Oude Testament, waarbij Johannes een onmisbare schakel is. Samen met Maria, de moeder van Jezus, is hij de schoonste vrucht van het Oude Testament. Het optreden van Jezus heeft daar zijn voedingsbodem. Geen enkel van de vier evangelisten begint trouwens met Jezus, maar laat eerst Johannes optreden.

Jezus heeft zich laten dopen door Johannes al legt deze duidelijk de nadruk op de superioriteit van Jezus. Jezus wordt in de proloog al aangeduid als de Zoon Gods.

Op dit ‘Zoon zijn van God’ wordt hij aangesproken en op de proef gesteld. Aleer Jezus echt aan zijn zending begint, verblijft hij in de woestijn, Daar wordt aan zijn overtuiging geschud over het zoon-zijn van God. Hij werd bevraagd naar zijn identiteit. Hoe vast staat hij in zijn verbondenheid met God? Het verhaal over deze beproeving is tegelijkertijd een vraag naar de christenen. Waar liggen onze waarden en hoe leven wij als kinderen van God? Waarop steunen wij om bekoringen af te wijzen?

Met het verblijf van Jezus in de woestijn zitten we opnieuw in het spoor van het Oude Testament. Na de doortocht door de Rode Zee beleven Joodse stammen in de woestijn een zwerftocht van veertig jaar. Daar in de woestijn ging Mozes de berg op waar hij veertig dagen vastte (Ex 34,27). De woestijn wordt nu eens bezongen als de bruiloftstijd van Israël en dan weer aangevoeld als een zware tijd van beproevingen. Jezus zal er aan Mozes gedacht hebben en aan Elia, op tocht door de woestijn van de Karmel tot de Horeb.

De Geest voert naar de woestijn

In het verhaal zijn vier spelers. Het hoofdpersonage is Jezus, een man van vlees en bloed. Maar een mens is meer, hij heeft een verleden en een toekomst, hij heeft verlangens, hij heeft plannen, hij heeft dromen, hij heeft een gedrevenheid. Een mens van vlees en bloed is een wezen met geest.

De geest heeft een verwantschap met wat de Bijbel noemt de Geest van God, die als een kracht over de wereld waait en in de mens aanwezig is.

Die Geest wordt als eerste in het bekoringsverhaal vernoemd. Gods Geest waaide over de chaos. Gods Geest was over Jezus bij het doopsel en die Geest drijft Jezus naar de woestijn. Mattheus zegt het vrij scherp: “Jezus wordt door de Geest naar de woestijn gevoerd om door de duivel op de proef gesteld te worden” (Mt 4,1). In het Onzevader dat Jezus zijn leerlingen later zal aanleren bidt hij: “Breng ons niet in beproeving” (Mt. 6,13). Is God dan toch een God die zijn geliefden beproeft? Zoals hij het deed met Abraham en met het Joodse volk en ook bij Job. Bij Job is het de Satan die met toestemming van God Job mag beproeven. Beproeft God zijn eigen zoon?

Nu trad de verleider op

In de woestijn komt een tegenspeler, de duivel. We hebben van hem geen voorstelling. Maar hij is de verstoorder, de bondgenoot van het kwaad, hij die verdeeldheid zaait, hij die ons afleidt van onze opdracht.

Hij komt op een moment van zwakte. Jezus had honger. Maar hij raakt hem ook in zijn sterkte. Hij zal tot drie maal toe inspelen op het Zoonschap van God.

Gods Zoon wil gehoorzamen aan de Vader, zijn gerechtigheid involgen, volbrengen wat is vastgesteld (Mt. 3,15). De duivel doet andere voorstellen. De luchtreizen die de duivel met Jezus aanhaalt zijn geen weergave van werkelijke reizen. Jezus is niet in een mum van tijd van uit de woestijn naar de tempel van Jeruzalem gebracht en nadien op een hoge berg geleid. Alles heeft zich voorgedaan in de verbeelding, maar dit heeft telkens geleid tot een uitzuivering en een besef hoe hij zijn taak zou beleven.

De duivel kent de Bijbel. Goed zo dat de Bijbel zoveel teksten bevat. Dat we niet moeten zweren bij één tekst alleen. Wij mogen die niet slaafs volgen en ze losmaken uit hun geheel. Calvijn ziet de Schrift als een schild om er mee te kampen. Jezus weet dit uitstekend te gebruiken in zijn twistgesprek met de verleider. Deze onderneemt drie pogingen om Jezus te verleiden.

De meest verleidelijke van de drie is de eerste. Het voorstel van de satan speelt juist in op het gevoel van honger. Wie honger heeft verlangt brood. Hij doet er alles voor om het te verkrijgen. „Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral.“ (Bertold Brecht). Het voorstel klinkt sociaal. Eten geven aan wie er geen heeft, is goed. De hongerigen spijzen. Jezus zal dit later doen bij de broodvermenigvuldiging. Maar het voorstel om van stenen brood te maken lijkt wel op een politiek om vrienden te maken met ‘brood en spelen’. Het is de bekoring van de gemakkelijkheid. Van stenen brood maken.

De tweede verleiding is meer spectaculair, de bekoring van het effect. Haal een stunt uit zodat ze naar u opzien en voor u kiezen. Zwaai met vendel en sleep mensen mee! Domineer de media zodat slechts één standpunt kan en mag gehoord. Ruk uit zodat ze je overal kennen. Dit is een explosie van macht die anderen verdrukt. Een iemand heeft het voor het zeggen en regeert als een dictator. Riskeer alles, want je hebt niet te vrezen. Hier haalt de tegenspeler een vers aan uit psalm 91.

Het derde voorstel van de verleider is het meest gevaarlijke. Het is de bekoring van de macht. Door de satan te aanbidden, kan je alles bekomen en bezitten en daarbij je ziel verliezen.

De duivel wou in de woestijn Jezus verleiden om zijn macht te misbruiken. Maar Jezus streeft niet naar materiële rijkdom, naar politieke macht en religieus prestige. Hij stelt God voorop en laat zich door zijn Vader leiden. Drie Bijbelcitaten bepalen zijn houding. Zoals voor Jezus, zijn ze ook voor ons oriëntatiepunten. We leven niet van brood alleen. We mogen ons niet als een god opstellen en we zullen God niet op de proef stellen. En vooral zullen we God alleen aanbidden en hem alleen dienen.

Hierop verdwijnt de duivel van het toneel. Hij laat Jezus met rust om later opnieuw zijn stem te laten horen. Hij gebruikt daarvoor dan Simon, die als Petrus een eerste rol heeft onder de apostelen. Deze wil Jezus afhouden van zijn tocht naar Jeruzalem. Hij krijgt een strenge terechtwijzing van Jezus: “Ga weg, satan, terug! Gij zijt mij een aanstoot want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil” (Mt. 16, 23).

Jezus heeft niet gekozen voor de spectaculaire weg van succes. Wanneer Jezus ten gevolge van zijn levenskeuze aan het kruis hangt, horen we als een echo uit de woestijn de voorbijgangers roepen: ‘Als gij de zoon van God zijt, red u zelf en kom van het kruis” (Mt. 27, 40).

Het beslissend antwoord van Jezus valt pas wanneer hij op een berg in Galilea van zijn leerlingen afscheid neemt. Die berg is hoger dan de berg van de verzoeking, waar de duivel dacht dat Jezus voor hem zou knielen om alle koninkrijken in ontvangst te nemen.

Daar op die berg in Galilea verklaart Jezus bij zijn afscheid van zijn leerlingen: “Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde” (Mt. 28,18).

Er kwamen engelen

In de woestijn vertrok de duivel. Hij had bij Jezus, de Zoon Gods, de verbondenheid niet kunnen verbreken met zijn hemelse Vader. Door de beproeving is deze band steviger geworden. Engelen kwamen en vervingen de satan. Wie waren die engelen? Waren het mensen die Jezus opzochten en hem opvingen en hem nabij waren bij zijn uitputting en innerlijke strijd? Zijn het hemelse figuren die de bescherming van zijn hemelse Vader uitdrukken en gestalte geven?

De engelen, die komen en de satan vervangen, zorgen voor een schone afsluiting van het verhaal in de woestijn, waar Jezus zijn gehoorzaamheid beleeft en verstevigt.

Mattheus brengt een mythisch ingekleed verhaal als toegangspoort tot het optreden van Jezus. Hij is hem vooral om doen om de gehoorzaamheid van Jezus, Gods Zoon, in het licht te stellen.

De omraming van het verhaal is mythisch en toch zinvol: “De engelen die Jezus dienen zijn de mythische uitdrukking van de aanwezigheid en de hulp van God.” Het gaat hier om de vraag: wie in deze wereld de heerschappij bezit. Wie heeft het laatste woord? De duivel, voor wie Jezus niet wil buigen en die tenslotte moet afdruipen? Of God, die zijn engelen zendt?

In haar mythische omkadering is dit een verhaal van hoop en een uitdrukking van het vertrouwen in de Zoon Gods die door zijn gehoorzaamheid de duivel heeft overwonnen en eveneens van het vertrouwen in God, wiens engelen de gehoorzame Jezus hebben bijgestaan (U. Luz, Das Evangelium nach Matthäus,Teil I, p. 231).

Dit evangelie dat we horen op de eerste zondag van de Vasten, zet ons goed op de weg van gehoorzaamheid, die Jezus in gans het evangelie is gegaan en die hem al over Golgotha bij zijn verrijzenis zal brengen en bij zijn heerschappij over hemel en aarde.